vrijdag 14 december 2007

Humour and Incongruity

Referentie:

Clark, Michael, "Humour and Incongruity", Philosophy 45 (1970) 171, p. 20-32

Informatief extract:

"The question "What is humour?" has exercised in varying degrees such philosophers as Aristotle, Hobbes, Hume, Kant, Schopenhauer and Bergson and has traditionally been regarded as a philosophical question. And surely it must still be regarded as a philosophical question at least in so far as it is treated as a conceptual one. Traditionally the question has been regarded as a search for the essence of humour, whereas nowadays it has become almost a reflex response among some philosophers to dismiss the search for essences as misconceived. Humour, it will be said, is a family-resemblence concept: no one could hope to compile any short list of essential properties abstracted from all the many varieties of humour - human misfortune and clumsiness, obscenity, grotesqueness, veiled insult, nonsense, wordplay and puns, human misdemeanours and so on, as manifested in forms as varied as parody, satire, drama, clowning, music, farce and cartoons. Yet even if the search for the essence of humour seems at first sight unlikely to succeed, I do not see how we can be sure in advance of any conceptual investigation; and in any case we might do well to start with the old established theories purporting to give the essence of humour, for even if they are wrong they may be illuminatingly wrong and may help us to compile a list of typical characteristics.

In this paper I want to outline a more defensible version of what is probably the most plausible of the traditional theories, the incongruity theory, and to use my version to elucidate the nature of some of the theories which are its apparent rivals. I do not know whether my incongruity theory is satisfactory, but I believe it is more satisfactory than previous versions and deserves to be considered in this stronger form." (p.1)

Creatieve commentaar:

Voor Michael Clark is de "incongruity theory" over humor de meest plausibele. Volgens die theorie zou humor ontstaan vanuit de tegenstelling tussen wat we verwachten en wat gebeurt, tussen hoe we de werkelijkheid denken en hoe die feitelijk is. Ik denk dat dit inderdaad een heel belangrijk gegeven kan zijn voor humor. Maar is het voldoende en is het altijd (voor elke vorm van humor) het geval? Gaat het altijd om die ongerijmdheden? Hoe verklaar je dan dat je nog steeds schaterlacht wanneer je voor de vijfde keer dezelfde episode van Fawlty Towers ziet? Je weet wat er zal komen en het is juist die voorspelbaarheid die het grappig maakt.

De vernieuwde versie van de incongruïteitstheorie die Clark hier voorstelt zou ook de andere theorieën kunnen ophelderen. Dat is interessant. Clark heeft het over "schijnbaar" rivaliserende theorieën. Bedoelt hij dat de drie traditionele theorieën (incongruity, superiority en relief) samenkomen in zijn opvatting over humor?

dinsdag 11 december 2007

Humor en ethiek: The Morality of Laughter

Referentie:

Buckley, F.H., The Morality of Laughter, Ann Arbor: University of Michigan Press, (2005), 256 p.

Informatief extract:

“Before one can laugh, it seems, a sense of humor is needed. Should he lack this, can the agelast – the man who does not laugh – be blamed? If “ought implies can”, we cannot blame those who lack the ability to correct their faults. But this is surely wrong. As Aristotle noted, being moral is not simply a matter of right action; it also involves having the right sentiments. We can and do blame those whose feelings are inadequate, who cannot feel friendship, love, patriotism, anger, or joy when these are called for. Few things repel us more than someone like Camus’s Meursault, the antihero of L’Etranger, who is entirely incapable of sympathy for others. Imagine someone who is chastised for smiling at a funeral. “I’m terribly sorry.” He explains, “ but the fact is I don’t feel anything.” Far from excusing the apparently heartless behaviour, the comment exacerbates it. We do blame people for bad feelings and for the absence of feelings. Rather than glower, the agelast should permit himself to relax and enjoy the lightness of laughter. Alternatively, we might blame people for their feelings, whether or not they can change them, because they are constitutive of their identities and personhood. We blame the sociopath for his lack of affect and the narcissist for his overweening love of praise. These are vices at the heart of his soul, and in such cases we cannot hate the sin without hating the sinner. So too, we curl our lips in distaste at those who seem unable to experience the joy of laughter.” (p. 15)

Creatieve commentaar:

In dit artikel wordt volgens mij niet zozeer gezocht naar de moraal, de ethische motieven achter humor en lachen. De vraag lijkt me eerder of het moreel verantwoord is om iemands gebrek aan humor te veroordelen. Stel dat iemand geboren wordt met een duidelijk zichtbare fysieke handicap. Niemand zal dat die persoon kwalijk nemen. Wat is het verschil met een constitutief gebrek aan humor? Er zijn voorbeelden gekend van mensen met een (al dan niet) aangeboren hersenbeschadiging waarbij de persoon in kwestie op de meest onmogelijke momenten begint te lachen of te huilen. Misschien ligt het verschil in het duidelijk sociale aspect van humor en lachen. Het wordt aangevoeld als een gebrek aan inlevingsvermogen bij iemand die niet lacht om mijn grap of iemand die niet meeleeft met mijn verdriet (zoals in het voorbeeld van de persoon die lacht op een begrafenis). We voelen ons dus persoonlijk aangesproken door iemands gebrek aan humor of ongepaste humor.

Humor en ethiek: Dialogic Ethics and the Virtue of Humor

Referentie:

Basu, Sammy, "Dialogic Ethics and the Virtue of Humor", Journal of Political Philosophy 7 (1999) 4, p. 378-403

Informatief extract:

“Humor warrants inclusion in any robust conception of liberal-democratic dialogic ethics. It occupies a middle ground between the ideal-speech Habermas recommends for dialogue on the one hand and the dissembling taciturnity Shklar attributes to the liberal polity on the other. Humor functions by exposing an incongruity and reconciling it at a different level of awareness. As such, it places a mischievous fluidity at the core of virtuous subjectivity, which cognitively, dispositionally and politically facilitates the dialogic relationships vital to liberal-democracy. Incorporating humor into what might be dubbed an 'ironic speech situation,' also, more specifically, alleviates the problems of legitimation, motivation and language attributable to Habermas.” (abstract)

Creatieve commentaar:

Ik heb het volledige artikel nog niet gevonden, maar het abstract maakt me wel nieuwsgierig. Zou Habermas zelf iets gezegd hebben over het belang van humor binnen de ethiek van het dialogeren? Humor lijkt me onontbeerlijk voor elke vorm van dialoog, voor elke inter-subjectieve relatie.

vrijdag 7 december 2007

Humor en ethiek: Aristoteles over geestige mannen

Referentie:

Hutchinson, D.S., "Ethics" in: The Cambridge companion to Aristotle, Edited by Barnes, Jonathan, Cambridge: Cambridge University Press, 1995, p.195-233


Informatief extract:

"Witty men are good company, both because they can make good jokes and pleasantries and because they can be amused by the onse we make. This can be taken to far, of course, if you make jokes that break the bounds of good taste, as buffoons do. Aritotle is quite careful to respect the limits of good taste, preffering innuendo to indecancy in his entertainments, and suggesting that there should perhaps be laws prohibiting jokes on certain topics. Most men are overinclined to amusement, and "the ridiculous side of things is not far to seek", but on the other hand there are some unpolished and uncivilized men who contribute nothing to the pleasure of social life and cannot be amused. (EE 1234a4-23, NE 1127b33-28b4)" (p. 225)

Creatieve commentaar:

Ethiek als richtlijn voor het goede leven. Hoe moet men leven om een goed mens te zijn? Bij Aristoteles hoort geestig zijn daar blijkbaar bij. "Witty" kan vertaald worden als geestig én als verstandig of wijs. Wellicht gaan beide betekenissen samen voor Aristoteles. Geestig zijn is een teken van beschaving, zolang de geestigheid binnen de grenzen van de goede smaak blijft.

Wie bepaalt dan wat goede smaak is?

Le rire. Essai sur la signification du comique.

Referentie:

Bergson, Henri, Le rire. Essai sur la signification du comique, Paris: PUR, 1975, 159 p.

Informatief extract:

"Du comique en général

Le comique des formes

et la comique des mouvements

Force d'expansion du comique

Que signifie le rire? Qu'y a-t-il au fond du risible? Que trouverait-on de commun entre une grimace de pitre, un jeu de mont, un quiproquo de vaudeville, une scène de fine comédie? Quelle distillation nous donnera l'essence, toujours la même, à laquelle tant de produits divers empruntent ou leurs indiscrète odeur de leur parfum délicat? Les plus grandes penseurs, depuis Aristote, se sont attaqués à se petit problème, qui toujours se dérobe sous l'effort, glisse, s'êchappe, se redresse, impertinent défi jeté à la spéculation philosophique...

Voici le premier point sur lequel nous appellerons l'attention. Il n'y a pas de comique en dehors de ce qui est proprement humain." (p. 1-2)

Creatieve commentaar:

Bij een analyse van humor kom je vanzelf uit bij het fenomeen lachen. Wat is de betekenis, de essentie, de functie van de lach? Met andere woorden wat is gemeenschappelijk bij de verschillende vormen van lachen? Heeft lachen altijd met komedie te maken? In ieder geval is het "komische" volgens Bergson iets exclusief menselijks. Er zijn er die dit tegenspreken (zie artikel over de evolutionaire oorsprong van humor).

dinsdag 4 december 2007

Lachen om de wereld. Dwarsliggers in het Europese Denken

Referentie:

Vanheeswijck, Guido, Lachen om de wereld. Dwarsliggers in het Europese Denken, Kapellen: Pelckmans, 1993, 212 p.

Informatief extract:

"Reeds bij de Grieken dient de clochard-filosoof Diogenes de verheven Plato van antwoord. In de Renaissance zoeken Erasmus, Morus en Montaigne hun weg tussen waarheid en spot. De zekerheden van de moderne tijd worden in de vorige eeuw door Schopenhauer en Nietzsche op een lach onthaald. Vooral de laatste decennia manifesteert de lach zich als centraal thema in de Europese cultuurfilosofie, als een metafoor voor het Europese vermogen tot twijfel, openheid en zelfkritiek. Erasmus en Eco, Freud en Fukuyama, Spinoza en Sloterdijk, Musil en Wittgenstein... Altijd weer duiken er "dwarsliggers" op in het Europese denken, om de mens te verdrijven uit de waarheidsparadijzen die hij voor zichzelf construeert, in de ijdele hoop er rust en zekerheid te vinden." (uit: covertekst)

"In nagenoeg elke titel van Kundera's oeuvre komt het substantie "lach" voor of wordt er op zijn minst naar verwezen: De Grap, Lachwekkende Liefdes, Het boek van de Lach en de Vergetelheid. Waarom de lach en wat is zijn functie? De diagnose die Kundera van onze tijd maakt is scherpzinnig, zij het vaak eenzijdig: waarheid, ethische normen en verheven idealen doen nog enkel dienst als rookgordijn, als alibi voor een praktijk die uitsluitend macht en eigenbelang beoogt. De moderne mens, die in Descartes' ogen meester en bezitter van de natuur zou worden, is gedegradeerd tot een speelbal van krachten waarop hij geen greep heeft en heeft daarbij verloren wat hem het meest eigen was: zijn "Lebenswelt". tegenover dit verlies, veroorzaakt door een koortsachtig zoeken naar onbetwijfelbare zekerheid, stelt Kundera de wijsheid van de onzekerheid, de zekerheid van de relativiteit van waarheden. Die wijsheid wordt belichaamd in de lach: tegenover en cultuur die de macht en de arrogantie van het woord tot principe heeft verheven, stelt hij de lach, de speelse lach als een ongereserveerde beaming van de grondeloosheid van elk streven en van de lichtheid van het hele bestaan." (p.149-150)

Creatieve commentaar:

De lach als metafoor deze keer.

Het boek lijkt me een cultuur-historische kritiek op Europa en het Europese denken. "De lach" is er al heel lang, verdwijnt in de loop van de geschiedenis, maar wordt door de zogenaamde dwarsliggers steeds opnieuw naar voren gebracht. Zij lachen om de wereld en lachen om zichzelf (cf Nietzsche).

Lachen om zichzelf - De vrolijke wetenschap

Referentie:

Helsloot, Niels, Vrolijke wetenschap, Nietzsche als vriend, Baarn: Agora, 1999, p. 272-284.

Informatief extract:

"Het hele project van de vrolijke wetenschap is erop gericht het vooroordeel te weerleggen dat het denken niet deugt waar lachen en vrolijkheid is. 'Gedachten' die door de heersende moraal worden uitgesloten, en die daardoor komisch en dwaas zijn, zijn pas na weerlegging van dit vooroordeel bespreekbaar. De hoffelijke scepsis waarmee Nietzsche altijd met deze moraal omging, maakte dat hij tot dusver over zijn belangrijkste gedachten had gezwegen. Dat roept nu scepsis over de scepsis op: 'Nog één stap verder en ook deze schaamte maakt beschaamd, en tenslótte ... lachen we onszelf uit'. Om niet meer te hoeven zwijgen, is de 'kinderlijke strijdbaarheid' nodig om iedere meester uit te lachen die niet om zichzelf kan lachen. En de eerste meester is Nietzsche zelf, al is hij dan tot nar geworden. Ook een afgang van dit formaat kan tot goud worden gemaakt; binnen een experimentele filosofie kan elke ervaring bijdragen tot nieuwe kennis.

Het leven een middel tot kennis, met deze grondstelling in het hart kun je niet alleen moedig, maar zelfs vrolijk leven en vrolijk lachen!" (p.277)


"Als iets z'n grootste dreiging verloren heeft, stelt het in staat tot 'bevriend' lachen. Nietzsche zag dit als een betrekkelijk verfijnd stadium in wat een 'naaste' kan ondergaan door iets wat uitblinkt (of iemand die uitblinkt). In een ruwer stadium brengt wat uitblinkt foltering teweeg, in een iets minder ruw stadium slaag, vervolgens ontsteltenis, angstige verbazing, verwondering, jaloezie en bewondering, dan opstand, plezier en uiteindelijk blijmoedigheid. Vandaaruit wordt het achtereenvolgens mogelijk te lachen, uit te lachen, belachelijk te maken, te honen, slaag uit te delen en te folteren – wat nog steeds, op een uitermate fijnzinnige manier, het overwicht laat voelen van degene die gefolterd wordt Het aangename gevoel dat iets belachelijk is, kwam in Nietzsches ogen dus voort uit angst voor verwachte kwade gevolgen. Het moment waarop je kunt gaan lachen, was zo bezien inderdaad het teken van een beginnende genezing in de zin dat er een eigen positie veroverd begón te worden tegenover dat wat angst aanjoeg.

Op dit punt nam Nietzsche een aanzienlijk zinniger standpunt in dan (nog steeds) gangbare 'humortheorieën', die de aanleiding tot lachen zoeken in dat waar om gelachen wordt " (p.276-277)

Creatieve commentaar:

De volledige tekst van dit proefschrift (Erasmus Universiteit Rotterdam) is online te vinden!!

Het werk geeft een uitgebreide interpretatie weer van De Vrolijke Wetenschap, een vrolijk boek van een niet altijd vrolijke filosoof. Toch wordt een heel hoofdstuk gewijd aan "Onbedaarlijk lachen" (hoofdstuk 5). Het gaat hier volgens mij om een minder gebruikelijke betekenis van lachen. "Vrolijke wetenschap aanvaardt de eigen belachelijkheid": aanvaarding van het leven zoals het is, het eeuwige be-jahen.