vrijdag 14 december 2007

Humour and Incongruity

Referentie:

Clark, Michael, "Humour and Incongruity", Philosophy 45 (1970) 171, p. 20-32

Informatief extract:

"The question "What is humour?" has exercised in varying degrees such philosophers as Aristotle, Hobbes, Hume, Kant, Schopenhauer and Bergson and has traditionally been regarded as a philosophical question. And surely it must still be regarded as a philosophical question at least in so far as it is treated as a conceptual one. Traditionally the question has been regarded as a search for the essence of humour, whereas nowadays it has become almost a reflex response among some philosophers to dismiss the search for essences as misconceived. Humour, it will be said, is a family-resemblence concept: no one could hope to compile any short list of essential properties abstracted from all the many varieties of humour - human misfortune and clumsiness, obscenity, grotesqueness, veiled insult, nonsense, wordplay and puns, human misdemeanours and so on, as manifested in forms as varied as parody, satire, drama, clowning, music, farce and cartoons. Yet even if the search for the essence of humour seems at first sight unlikely to succeed, I do not see how we can be sure in advance of any conceptual investigation; and in any case we might do well to start with the old established theories purporting to give the essence of humour, for even if they are wrong they may be illuminatingly wrong and may help us to compile a list of typical characteristics.

In this paper I want to outline a more defensible version of what is probably the most plausible of the traditional theories, the incongruity theory, and to use my version to elucidate the nature of some of the theories which are its apparent rivals. I do not know whether my incongruity theory is satisfactory, but I believe it is more satisfactory than previous versions and deserves to be considered in this stronger form." (p.1)

Creatieve commentaar:

Voor Michael Clark is de "incongruity theory" over humor de meest plausibele. Volgens die theorie zou humor ontstaan vanuit de tegenstelling tussen wat we verwachten en wat gebeurt, tussen hoe we de werkelijkheid denken en hoe die feitelijk is. Ik denk dat dit inderdaad een heel belangrijk gegeven kan zijn voor humor. Maar is het voldoende en is het altijd (voor elke vorm van humor) het geval? Gaat het altijd om die ongerijmdheden? Hoe verklaar je dan dat je nog steeds schaterlacht wanneer je voor de vijfde keer dezelfde episode van Fawlty Towers ziet? Je weet wat er zal komen en het is juist die voorspelbaarheid die het grappig maakt.

De vernieuwde versie van de incongruïteitstheorie die Clark hier voorstelt zou ook de andere theorieën kunnen ophelderen. Dat is interessant. Clark heeft het over "schijnbaar" rivaliserende theorieën. Bedoelt hij dat de drie traditionele theorieën (incongruity, superiority en relief) samenkomen in zijn opvatting over humor?

dinsdag 11 december 2007

Humor en ethiek: The Morality of Laughter

Referentie:

Buckley, F.H., The Morality of Laughter, Ann Arbor: University of Michigan Press, (2005), 256 p.

Informatief extract:

“Before one can laugh, it seems, a sense of humor is needed. Should he lack this, can the agelast – the man who does not laugh – be blamed? If “ought implies can”, we cannot blame those who lack the ability to correct their faults. But this is surely wrong. As Aristotle noted, being moral is not simply a matter of right action; it also involves having the right sentiments. We can and do blame those whose feelings are inadequate, who cannot feel friendship, love, patriotism, anger, or joy when these are called for. Few things repel us more than someone like Camus’s Meursault, the antihero of L’Etranger, who is entirely incapable of sympathy for others. Imagine someone who is chastised for smiling at a funeral. “I’m terribly sorry.” He explains, “ but the fact is I don’t feel anything.” Far from excusing the apparently heartless behaviour, the comment exacerbates it. We do blame people for bad feelings and for the absence of feelings. Rather than glower, the agelast should permit himself to relax and enjoy the lightness of laughter. Alternatively, we might blame people for their feelings, whether or not they can change them, because they are constitutive of their identities and personhood. We blame the sociopath for his lack of affect and the narcissist for his overweening love of praise. These are vices at the heart of his soul, and in such cases we cannot hate the sin without hating the sinner. So too, we curl our lips in distaste at those who seem unable to experience the joy of laughter.” (p. 15)

Creatieve commentaar:

In dit artikel wordt volgens mij niet zozeer gezocht naar de moraal, de ethische motieven achter humor en lachen. De vraag lijkt me eerder of het moreel verantwoord is om iemands gebrek aan humor te veroordelen. Stel dat iemand geboren wordt met een duidelijk zichtbare fysieke handicap. Niemand zal dat die persoon kwalijk nemen. Wat is het verschil met een constitutief gebrek aan humor? Er zijn voorbeelden gekend van mensen met een (al dan niet) aangeboren hersenbeschadiging waarbij de persoon in kwestie op de meest onmogelijke momenten begint te lachen of te huilen. Misschien ligt het verschil in het duidelijk sociale aspect van humor en lachen. Het wordt aangevoeld als een gebrek aan inlevingsvermogen bij iemand die niet lacht om mijn grap of iemand die niet meeleeft met mijn verdriet (zoals in het voorbeeld van de persoon die lacht op een begrafenis). We voelen ons dus persoonlijk aangesproken door iemands gebrek aan humor of ongepaste humor.

Humor en ethiek: Dialogic Ethics and the Virtue of Humor

Referentie:

Basu, Sammy, "Dialogic Ethics and the Virtue of Humor", Journal of Political Philosophy 7 (1999) 4, p. 378-403

Informatief extract:

“Humor warrants inclusion in any robust conception of liberal-democratic dialogic ethics. It occupies a middle ground between the ideal-speech Habermas recommends for dialogue on the one hand and the dissembling taciturnity Shklar attributes to the liberal polity on the other. Humor functions by exposing an incongruity and reconciling it at a different level of awareness. As such, it places a mischievous fluidity at the core of virtuous subjectivity, which cognitively, dispositionally and politically facilitates the dialogic relationships vital to liberal-democracy. Incorporating humor into what might be dubbed an 'ironic speech situation,' also, more specifically, alleviates the problems of legitimation, motivation and language attributable to Habermas.” (abstract)

Creatieve commentaar:

Ik heb het volledige artikel nog niet gevonden, maar het abstract maakt me wel nieuwsgierig. Zou Habermas zelf iets gezegd hebben over het belang van humor binnen de ethiek van het dialogeren? Humor lijkt me onontbeerlijk voor elke vorm van dialoog, voor elke inter-subjectieve relatie.

vrijdag 7 december 2007

Humor en ethiek: Aristoteles over geestige mannen

Referentie:

Hutchinson, D.S., "Ethics" in: The Cambridge companion to Aristotle, Edited by Barnes, Jonathan, Cambridge: Cambridge University Press, 1995, p.195-233


Informatief extract:

"Witty men are good company, both because they can make good jokes and pleasantries and because they can be amused by the onse we make. This can be taken to far, of course, if you make jokes that break the bounds of good taste, as buffoons do. Aritotle is quite careful to respect the limits of good taste, preffering innuendo to indecancy in his entertainments, and suggesting that there should perhaps be laws prohibiting jokes on certain topics. Most men are overinclined to amusement, and "the ridiculous side of things is not far to seek", but on the other hand there are some unpolished and uncivilized men who contribute nothing to the pleasure of social life and cannot be amused. (EE 1234a4-23, NE 1127b33-28b4)" (p. 225)

Creatieve commentaar:

Ethiek als richtlijn voor het goede leven. Hoe moet men leven om een goed mens te zijn? Bij Aristoteles hoort geestig zijn daar blijkbaar bij. "Witty" kan vertaald worden als geestig én als verstandig of wijs. Wellicht gaan beide betekenissen samen voor Aristoteles. Geestig zijn is een teken van beschaving, zolang de geestigheid binnen de grenzen van de goede smaak blijft.

Wie bepaalt dan wat goede smaak is?

Le rire. Essai sur la signification du comique.

Referentie:

Bergson, Henri, Le rire. Essai sur la signification du comique, Paris: PUR, 1975, 159 p.

Informatief extract:

"Du comique en général

Le comique des formes

et la comique des mouvements

Force d'expansion du comique

Que signifie le rire? Qu'y a-t-il au fond du risible? Que trouverait-on de commun entre une grimace de pitre, un jeu de mont, un quiproquo de vaudeville, une scène de fine comédie? Quelle distillation nous donnera l'essence, toujours la même, à laquelle tant de produits divers empruntent ou leurs indiscrète odeur de leur parfum délicat? Les plus grandes penseurs, depuis Aristote, se sont attaqués à se petit problème, qui toujours se dérobe sous l'effort, glisse, s'êchappe, se redresse, impertinent défi jeté à la spéculation philosophique...

Voici le premier point sur lequel nous appellerons l'attention. Il n'y a pas de comique en dehors de ce qui est proprement humain." (p. 1-2)

Creatieve commentaar:

Bij een analyse van humor kom je vanzelf uit bij het fenomeen lachen. Wat is de betekenis, de essentie, de functie van de lach? Met andere woorden wat is gemeenschappelijk bij de verschillende vormen van lachen? Heeft lachen altijd met komedie te maken? In ieder geval is het "komische" volgens Bergson iets exclusief menselijks. Er zijn er die dit tegenspreken (zie artikel over de evolutionaire oorsprong van humor).

dinsdag 4 december 2007

Lachen om de wereld. Dwarsliggers in het Europese Denken

Referentie:

Vanheeswijck, Guido, Lachen om de wereld. Dwarsliggers in het Europese Denken, Kapellen: Pelckmans, 1993, 212 p.

Informatief extract:

"Reeds bij de Grieken dient de clochard-filosoof Diogenes de verheven Plato van antwoord. In de Renaissance zoeken Erasmus, Morus en Montaigne hun weg tussen waarheid en spot. De zekerheden van de moderne tijd worden in de vorige eeuw door Schopenhauer en Nietzsche op een lach onthaald. Vooral de laatste decennia manifesteert de lach zich als centraal thema in de Europese cultuurfilosofie, als een metafoor voor het Europese vermogen tot twijfel, openheid en zelfkritiek. Erasmus en Eco, Freud en Fukuyama, Spinoza en Sloterdijk, Musil en Wittgenstein... Altijd weer duiken er "dwarsliggers" op in het Europese denken, om de mens te verdrijven uit de waarheidsparadijzen die hij voor zichzelf construeert, in de ijdele hoop er rust en zekerheid te vinden." (uit: covertekst)

"In nagenoeg elke titel van Kundera's oeuvre komt het substantie "lach" voor of wordt er op zijn minst naar verwezen: De Grap, Lachwekkende Liefdes, Het boek van de Lach en de Vergetelheid. Waarom de lach en wat is zijn functie? De diagnose die Kundera van onze tijd maakt is scherpzinnig, zij het vaak eenzijdig: waarheid, ethische normen en verheven idealen doen nog enkel dienst als rookgordijn, als alibi voor een praktijk die uitsluitend macht en eigenbelang beoogt. De moderne mens, die in Descartes' ogen meester en bezitter van de natuur zou worden, is gedegradeerd tot een speelbal van krachten waarop hij geen greep heeft en heeft daarbij verloren wat hem het meest eigen was: zijn "Lebenswelt". tegenover dit verlies, veroorzaakt door een koortsachtig zoeken naar onbetwijfelbare zekerheid, stelt Kundera de wijsheid van de onzekerheid, de zekerheid van de relativiteit van waarheden. Die wijsheid wordt belichaamd in de lach: tegenover en cultuur die de macht en de arrogantie van het woord tot principe heeft verheven, stelt hij de lach, de speelse lach als een ongereserveerde beaming van de grondeloosheid van elk streven en van de lichtheid van het hele bestaan." (p.149-150)

Creatieve commentaar:

De lach als metafoor deze keer.

Het boek lijkt me een cultuur-historische kritiek op Europa en het Europese denken. "De lach" is er al heel lang, verdwijnt in de loop van de geschiedenis, maar wordt door de zogenaamde dwarsliggers steeds opnieuw naar voren gebracht. Zij lachen om de wereld en lachen om zichzelf (cf Nietzsche).

Lachen om zichzelf - De vrolijke wetenschap

Referentie:

Helsloot, Niels, Vrolijke wetenschap, Nietzsche als vriend, Baarn: Agora, 1999, p. 272-284.

Informatief extract:

"Het hele project van de vrolijke wetenschap is erop gericht het vooroordeel te weerleggen dat het denken niet deugt waar lachen en vrolijkheid is. 'Gedachten' die door de heersende moraal worden uitgesloten, en die daardoor komisch en dwaas zijn, zijn pas na weerlegging van dit vooroordeel bespreekbaar. De hoffelijke scepsis waarmee Nietzsche altijd met deze moraal omging, maakte dat hij tot dusver over zijn belangrijkste gedachten had gezwegen. Dat roept nu scepsis over de scepsis op: 'Nog één stap verder en ook deze schaamte maakt beschaamd, en tenslótte ... lachen we onszelf uit'. Om niet meer te hoeven zwijgen, is de 'kinderlijke strijdbaarheid' nodig om iedere meester uit te lachen die niet om zichzelf kan lachen. En de eerste meester is Nietzsche zelf, al is hij dan tot nar geworden. Ook een afgang van dit formaat kan tot goud worden gemaakt; binnen een experimentele filosofie kan elke ervaring bijdragen tot nieuwe kennis.

Het leven een middel tot kennis, met deze grondstelling in het hart kun je niet alleen moedig, maar zelfs vrolijk leven en vrolijk lachen!" (p.277)


"Als iets z'n grootste dreiging verloren heeft, stelt het in staat tot 'bevriend' lachen. Nietzsche zag dit als een betrekkelijk verfijnd stadium in wat een 'naaste' kan ondergaan door iets wat uitblinkt (of iemand die uitblinkt). In een ruwer stadium brengt wat uitblinkt foltering teweeg, in een iets minder ruw stadium slaag, vervolgens ontsteltenis, angstige verbazing, verwondering, jaloezie en bewondering, dan opstand, plezier en uiteindelijk blijmoedigheid. Vandaaruit wordt het achtereenvolgens mogelijk te lachen, uit te lachen, belachelijk te maken, te honen, slaag uit te delen en te folteren – wat nog steeds, op een uitermate fijnzinnige manier, het overwicht laat voelen van degene die gefolterd wordt Het aangename gevoel dat iets belachelijk is, kwam in Nietzsches ogen dus voort uit angst voor verwachte kwade gevolgen. Het moment waarop je kunt gaan lachen, was zo bezien inderdaad het teken van een beginnende genezing in de zin dat er een eigen positie veroverd begón te worden tegenover dat wat angst aanjoeg.

Op dit punt nam Nietzsche een aanzienlijk zinniger standpunt in dan (nog steeds) gangbare 'humortheorieën', die de aanleiding tot lachen zoeken in dat waar om gelachen wordt " (p.276-277)

Creatieve commentaar:

De volledige tekst van dit proefschrift (Erasmus Universiteit Rotterdam) is online te vinden!!

Het werk geeft een uitgebreide interpretatie weer van De Vrolijke Wetenschap, een vrolijk boek van een niet altijd vrolijke filosoof. Toch wordt een heel hoofdstuk gewijd aan "Onbedaarlijk lachen" (hoofdstuk 5). Het gaat hier volgens mij om een minder gebruikelijke betekenis van lachen. "Vrolijke wetenschap aanvaardt de eigen belachelijkheid": aanvaarding van het leven zoals het is, het eeuwige be-jahen.

Humor en ethiek: Lachen en treuren in de ethiek

Referentie:

Zwart, Hub, "Lachen en treuren in de ethiek", Ethische perspectieven 7 (1997) 2, p. 165-169.

Informatief extract:

"Bij nader inzien blijkt het verband tussen humor en ethiek oeroud. Misverstanden dienaangaande hangen vermoedelijk samen met het feit dat er sinds mensenheugenis twee ethische genres naast elkaar bestaan. Enerzijds de ethiek als een ernstig, academisch genre waarin doorgaans (in abstracte termen en op verheven toon) een klaagzang op de actualiteit ten beste wordt gegeven. Daarnaast is er echter een tweede genre, de traditie van het moralisme. De betreffende auteurs blinken uit in scherpzinnige observaties en geestige notities, aangeduid als ‘maximen’ of ‘aforismen’. Bekende vertegenwoordigers zijn La Rochefoucauld, Lichtenberg en Nietzsche. In de middeleeuwen stond deze traditie te boek als la gaya sienza, de vrolijke wetenschap.

Het opvallende is dat beide genres teruggaan op een en dezelfde filosofische gestalte, namelijk Socrates. De grondvester van de filosofie was een komiek, de Socratische dialoog moet tot de komische genres worden gerekend (al zijn vertalers nogal eens geneigd de tekst ernstiger, plechtstatiger en technischer te maken dan hij eigenlijk is).
Neem bijvoorbeeld de sterfscène van Socrates in Phaedo. Hegel noemt deze scène echt tragisch (1971, p. 514, cf. p. 446) maar Socrates toont zich tot op het laatst een spotter. Zijn beroemde ‘laatste woorden’ spreken wat dat betreft boekdelen: “Crito, wij zijn Askleipios een haan schuldig”. Askleipios was de Griekse god van de geneeskunst aan wie men destijds een haan offerde wanneer men van een ziekte was genezen. Socrates geeft met zijn kwinkslag te kennen het leven als een ziekte te beschouwen waarvan hij door de dood genezen wordt. De laatste taaldaad van deze aartskomiek is een grap uit een lange reeks waarmee hij de draak steekt met de tragische levenshouding van eerdere generaties, wier gehechtheid aan het leven immers de mogelijkheidsvoorwaarde voor het tragische was. Want alleen indien de held gehecht is aan het leven, kan de bereidheid om (met het oog op een nog hogere waarde) van het leven afstand te doen, als tragische keuze worden ervaren. Socrates daarentegen wil op geestige wijze benadrukken dat deze tragische gehechtheid aan het leven iets lachwekkends is. Phaedo laat zich dan ook lezen als één filosofische parodie op de tragische levenshouding der Grieken (Zwart, 1996)." (p.165)

Creatieve commentaar:

De evolutie van de relatie tussen humor en ethiek wordt geschetst beginnende bij de Griekse oudheid (Socrates) tot aan de hedendaagse filosofie (MacIntyre). Het artikel legt uit waarom (tegenwoordig) ethiek eerder met tragedie dan met komedie in verband wordt gebracht. Ook hier komt het begrip "de filosofische lach" terug, maar het gaat ook over lachen als fysiologisch fenomeen, over de "practical joke"...

Is Humorisme humor? Is humor humoristisch?

Referentie:

Koops, Bert-Jaap, "Is Humorisme humor? Is humor humoristisch?" resencie van: Pirandello, Luigi, "L'umorismo' (oorspronkelijke uitgave: Pirandello, Luigi, Opere di Luigi Pirandello. Volume VI: Saggi, Poesie, Scritti varii, Milano: Mondadori, 1960, p.15-160), http://rechten.uvt.nl/koops/UMORE.HTM (geraadpleegd op 04.12.2007)

Informatief extract:

"Een titel als L'umorismo (Het humorisme) (1904) doet in eerste instantie denken aan een wat luchtige verhandeling over grappenmakerij. Niets blijkt minder waar. Het gaat Luigi Pirandello in zijn essay niet om komische, nonserieuze humor, maar om een bepaald gevoel van tegenstrijdigheid dat een essentiëel onderdeel is van iemands wereldbeeld en levenshouding. Humorisme heeft bitter weinig te maken met humor. Of toch?
Wanneer men humor benadert als serieus communicatiemiddel blijkt Pirandello's humorisme wel degelijk te vallen onder humor, maar dan als een specifieke invulling. Serieus gebruik van humor kan zich namelijk op verschillende wijzen manifesteren.
Aangezien er vreemd genoeg in bijna elke omschrijving van humor ook het tragische binnengehaald wordt, bestaat er een groot verschil tussen theorievorming en het dagelijks woordgebruik met betrekking tot humor. Men kan dan òf de definitie sterk inperken (waarbij men waarschijnlijk uitkomt bij een omschrijving van "het komische") òf accepteren dat de term veel meer omvat dan men in eerste instantie denkt. In dit artikel kies ik voor de laatste benadering en zal ik een aantal van die (schijnbaar) tragische vormen beschrijven, zoals die in literatuur voorkomen. Ik zal mij hier beperken tot deze ernstige vormen van humor, dat wil zeggen vormen die gebruikt worden om iets zeer wezenlijks over te brengen, wat zonder humor veelal niet bereikt zou kunnen worden. Meer dan een eerste aanzet tot een "typologie" van humor kan ik in dit bestek niet geven.
Humorisme als ernstige vorm van humor. Een kunstenaar kan het gebruiken om zijn specifieke wereldbeeld vorm te geven. De wereld van Pirandello is echter in een zodanige crisissituatie terechtgekomen, dat het haast de enige manier wordt om kunst te scheppen. L'umorismo is vooral een eigentijdse poëtica, ook al benadert Pirandello het fenomeen diachroon en theoretisch. Interessant is dan ook te zien in hoeverre deze poëtica door Pirandello in zijn eigen romans gerealiseerd wordt.
Aangezien er geen gangbare vertaling van L'umorismo bestaat, zal ik beginnen met een uitgebreide samenvatting, en zal ik in het algemeen veel citeren -de uitdrukkingswijze van Pirandello is nogal onnavolgbaar en veeleer poëtisch dan analytisch. Wat dat betreft zal ik in mijn beschrijving van humorisme als humor wellicht eerder in de geest van L'umorismo redeneren dan de letter ervan volgen.
Er zit veel waars in Eco's virtuoos gechargeerde opmerking dat Pirandello's essay 'een metafysisch tractaatje over alles, of over Alles wordt', maar dat 'het enige dat het niet definieert het humorisme van Pirandello is'. Zijn (humoristische) conclusie dat het essay 'eerder dan het humorisme te definiëren, zichzelf definieert als weer een (humoristisch?) toneelstuk van Pirandello' is zo gek nog niet. Maar dat belet mij niet Pirandello's aanzet over te nemen en uit te breiden tot een wat bredere typologie van ernstige humor in literatuur." (uit: Inleiding)

"Het humorisme bestaat uit het gevoel van het tegengestelde, dat teweeggebracht wordt door de bijzondere activiteit van de bespiegeling die zich niet verstopt, die niet, zoals normaliter in de kunst, een vorm van het gevoel wordt, maar haar tegengestelde, terwijl het stap voor stap het gevoel volgt, zoals de schaduw het lichaam volgt. De gewone kunstenaar let alleen op het lichaam: de humorist let op het lichaam en de schaduw, en soms meer op de schaduw dan op het lichaam." (uit: 2.1. Humor als halszaak)

Creatieve commentaar:

Dit is een uitgebreide bespreking van Pirandello's L'umorismo.

Op schitterende wijze wordt uitgelegd wat de verschillen en de overeenkomsten zijn tussen humor en humorisme. In het tweede deel (over de essentie, eigenschappen en object van humorisme) gaat het over humoristische kunstwerken, vooral in de taal. Vanuit de verwondering om de verschillen tussen de "kleine eindige wereld en het oneindige idee" ontstaat de "filosofische lach". Dit innerlijk proces wordt als het ware veruitwendigd in een humoristisch kunstwerk. De retorica zou volgens Pirandello nefast zijn voor het creëren van humoristische kunstwerken. Humorisme veronderstelt een zekere innerlijke vrijheid. Wordt die vrijheid dan aan banden gelegd door de retorica?

Waarom neem ik dit boek op in een filosofisch LAB? Luigi Pirandello was een Italiaans schrijver. Maar zijn werk handelt, naar mijn mening, over filosofische thema's (identiteit, bewustzijn, levenskunst). Ook humor in al zijn facetten wordt op een filosofische manier onderzocht. Het gaat niet alleen om het taalkundig definiëren van wat humor is, maar ook om het zoeken naar de essentie en de mogelijkheidvoorwaarden ervan.

maandag 3 december 2007

Taking Laughter Seriously

Referentie:

Morreall, John, Taking Laughter Seriously, Albany NY: State University of New York Press, 1983, 158 p.

Informatief extract:

"Part one of this book reviews three traditional theories of laughter: the superiority, incongruity, and relief theories. After showing that none of them is comprehensive, I offer my own theory, according to wich laughter results from a pleasant "psychological shift". Part two is an appreciation of humor as a kind of aesthetic experience, as a mechanism of mental liberation, as a social lubricant, and as a way of interpeting one's life as a whole.

John Morreall, professor of religion at the College of William and Mary, has been studying humor for more than 25 years. He is the current president of the International Society for Humor Studies." (uit: covertekst)

Creatieve commentaar:

Als Morreall humor ziet als een mechanisme "of mental liberation" zullen er toch wel overeenkomsten zijn tussen zijn zogenaamde nieuwe (4e) humor-theorie en de klassieke "relief theory".

Ik heb het boek zelf nog niet gevonden. Het is zelfs moeilijk om aan gedetailleerde informatie te komen over de inhoud ervan (boverstaande covertekst vond ik op internet). Maar er wordt wel heel vaak naar gerefereerd, vooral in artikels en websites over humor en religie. Dus, hoewel dat in bovenstaand abstract niet duidelijk naar voren komt, zal het boek wellicht ook over die relatie gaan.

Smiling with God: Reflections on Christianity and the psychology of humor

Referentie:

Roberts, Robert, C., Smiling with God. Reflections on Christianity and the psychology of humor, Faith and Phylosophy 87 (1987) 4, p. 168-175

Informatief extract:

"This essay evaluates two arguments found in John Morreall's "Taking Laghter Seriously": That Christianity is incompatible with a sence of humor since the latter requires that a person takes nothing with absolute seriousness, and that God can have no sence of humor because he is omniscient? I point ou that seriousness about something is a necessary condition of humor and that what peaople find funny is in part a function of what of what they take seriously. Morreall's claim that God's omniscience rules out his having a sence of humor turns on the thesis, fundamental to this book, that humor depends on "psychological shift" which he mistakenly identifies with surprise. I distinguish these concepts, show that humor should not be construed aven in terms of the (weaker) concept of psychological shift, and suggest a way of understanding God's omniscience such that it is compatible with his sence of humor." (abstract)

Creatieve commentaar:

Er zijn minstens twee redenen waarom dit een interessant artikel zou kunnen zijn.

- We kunnen nagaan of er overeenkomsten zijn tussen humor binnen het Christendom enerzijds en humor in de oosterse religie (cf artikel Humor in Zen) anderzijds. Roberts stelt in ieder geval dat humor en het Christelijk geloof perfect verenigbaar zijn.

- Het is een bespreking van en/of een kritiek op Taking Laughter Seriously van John Morreall. Deze wordt in The Philosopher's Index de meest prominente hedendaagse filosofische schrijver van werken over humor genoemd.

(gevonden via The Philosopher's Index)

Humor in Zen

Referentie:

Heyers, Conrad, "Humor in Zen: comic midwifery", Phylosophy East & West 139, (1989) 3, p. 267-277.

Informatief extract:

"One of the early Buddhological debates was over the question of whether the Buddha ever laughed, and if so in what manner and with what meaning. This debate ranks somewhat above the celebrated medieval Christian debate over how many angels could comfortably dance on the head of a pin. In many respects the Buddhist debate is characteristic of scholasticism wherever it may be found, yet it has very important consequences – so important that they affect the way in which the whole of Buddhism is perceived, conceived, and actually lived and practiced.
There were those among the Buddhist scholastics who clearly would have preferred to believed that the Buddha never laughed at all, especially after his enlightenment experience at Bodhgaya. The Buddha’s wisdom and the Buddha’s mission seemed to require the ultimate in seriousness, gravity, and solemnity. There was no objection to the suggestion that the youthfull Siddhartha Gautama had laughed during hid self-indulgent period in his father’s palace.

...

Laughter seems inextricable bound up with the young Gautama’s self-indulgence and with the very sources of suffering later identified by the Buddha as ego, desire, attachment, ignorance, bondage, and so forth. "(p.267)

Creatieve commentaar:

Humor (vooral lachen) wordt door de Boeddhistische scholastici blijkbaar niet als uitsluitend positief beschouwd. Zij onderscheiden 6 soorten lachen gaande van een milde glimlach (sita) tot lachen waarbij de tranen over je wangen rollen. Sita is de hoogste, de nobelste vorm van lachen en Boeddha zou zich alleen aan deze lach bezondigen.

Maar anderzijds wordt Zen beschreven als "the only religion or teaching that finds room for humor". Humor kan gezien worden als een spirituele techniek. Daar handelt dit artikel voornamelijk over.

Laughing at nothing. Humor as a response to nihilism

Referentie:

Marmysz, John, Laughing at Nothing. Humor as a Response to Nihilism, Albany: SUNY Pr, 2003, 250 p.

Informatief extract:

"Disputing the common misconception that nihilism is wholly negative and necessarily damaging to the human spirit, John Marmysz offers a clear and complete definition to argue that it is compatible, and indeed preferably responded to, with an attitude of good humor. He carefully scrutinizes the phenomenon of nihilism as it appears in the works, lives, and actions of key figures in the history of philosophy, literature, politics, and theology, including Nietzsche, Heidegger, Camus, and Mishima. While suggesting that there ultimately is no solution to the problem of nihilism, Marmysz proposes a way of utilizing the anxiety and despair that is associated with the problem as a spur toward liveliness, activity, and the celebration of life." (Abstract)

Creatieve commentaar:

Humor wordt hier bestudeerd binnen de context van het fenomeen nihilisme, wat voor mij alweer een nieuwe (en onverwachte) invalshoek is. Welke uitweg uit nihilisme kan humor bieden? De auteur noemt nihilisme een onoplosbaar probleem, maar bestrijdt tegelijkertijd dat nihilisme uitsluitend negatief zou zijn. Had Nietzsche het ook al niet over het negatieve en positieve karakter van nihilisme? Wellicht niet letterlijk, maar zou het zo niet geïnterpreteerd mogen worden? Het wegvallen van alle waarden en waarheidsidealen (negatief nihilisme) maakt ruimte voor het scheppen van nieuwe waarden (positief nihilisme). De metafoor van het kind in Aldus sprak Zarathustra, de levensbevestiging, het erkennen dat het leven niets is dan het leven, gaat dat niet over positief nihilisme? Op dat niveau is er zeker plaats voor humor.

De referentie en abstract heb ik gevonden in The Philosopher's Index Vol 40, no 1, first quarter 2006. De volledige tekst is helaas niet electronisch beschikbaar.

Drie traditionele theorieën over humor binnen de filosofie

Referentie:

Lemma "Humour", in: Routledge Enceclopedia of Philosophy, London: Routledge, Version 1.0.

Informatief extract:

"What is meant by saying that something is humorous or funny? It is clear that humorousness must be elucidated in terms of the characteristic response to humour, namely humorous amusement, or mirth. It is plausible to define humour in this way: for something to be humorous is for it to be disposed to elicit mirth in appropriate people through their awareness or cognition of it, and not for ulterior reasons. But this invites the question, ‘What is mirth?’ The three leading ideas in philosophical theories of humour are those of incongruity, superiority and relief or release. Although the perception of incongruity is often involved in finding something funny, and the resolution of a perceived incongruity plays an important role in good humour, none of these, in themselves or combined with others, is capable of capturing the concept of mirth. Mirth is not identical with the pleasurable perception of an incongruity, pleasure in feeling superior, the relief of tension or release of accumulated mental energy, or any combination of these elements. A better account of mirth is that it is a certain kind of pleasurable reaction which tends to issue in laughter if the reaction is sufficiently intense. So something is funny if it in itself pleases appropriate people through being grasped, where the pleasure is of the sort that leads, though not inevitably, to laughter.

Incongruity theorists include Schopenhauer, Hazlitt, Kierkegaard, A. Koestler, D.H. Monro and
perhaps Kant.

Superiority theorists, who include Aristotle, Thomas Hobbes, Alexander Bain and Henri Bergson , construe humour as rooted in the subject’s awareness of superiority, in some respect, to the humorous object.

Spencer and Freud, the most well-known relief theorists, locate the essence of the humorous in the relief from psychic constraint or the release of accumulated mental energy that it affords."

Creatief commentaar:

Dit encyclopedieartikel was de aanzet voor mijn zoektocht naar wat er binnen de filosofie allemaal al gepubliceerd werd over humor. Wat is "grappig", wat is "humor"? Het zijn vragen die me al lang boeien. Velen zullen antwoorden: "Het is iets persoonlijks: je vindt het grappig of je vindt het niet grappig. Zo simpel is het." Neen, ik geloof niet dat het zo eenvoudig is.

zondag 2 december 2007

De slachtofferrol heeft me nooit aangesproken

Referentie:

Michiels, Karel, "Interview. Jonge komieken met buitenlandse wortels over de Vlaamse identiteit.", De Standaard Weekend 24.11.2007, p. 10-13

Informatief extract:

"Vraag: Zit ik hier nu tegenover drie Vlamingen, drie vreemdelingen, of gewoon drie getalenteerde komieken?

Antwoord: Ik erger me een beetje aan de veralgemening die je doorvoert. De verhalen van Gocha en Youssef zijn compleet verschillend van het mijne, en toch worden we in hetzelfde hoekje geduwd. Ik wil mezelf niet exclusief definiëren als "Vlaming", maar als ik een grapje maak over een bakker, hoeft dat toch niet meteen geklasseerd te worden in de categorie "Allochtoon Lacht Met Vlaming"? Ik heb mijn eigen ervaringen in het leven, en soms zijn die grappig, los van mijn huidskleur.

In ieder geval creëer je al meteen een afstand door ons als een soort groep te bestempelen. Ik merk dat wel vaker. Dezelfde maatschappij die de kloof tussen de verschillende bevolkingsgroepen wil overbruggen - de pers, de politiek -houdt het verschil eigenlijk mee in stand. De manier waarop de integratie bevorderd zou moeten worden leidt op een ironische manier tot precies het tegenovergestelde. Het zou bijvoorbeeld nogal absurd zijn om mijn meningen en ergernissen te projecteren op alle Afrikanen in de wereld. Alsof ik verantwoordelijk zou zijn voor wat de Congolezen denken of, nog straffer, voor die ene zwarte die AIDS via Haïti naar Amerika heeft gebracht." (p.11)

"Maar intussen is er al een tegenbeweging op gang gekomen. De media en politiek beginnen nu volop oude Vlaamse symbolen te herwaarderen. Plots moeten de Nederlandstalige liedjes opnieuw bevorderd worden op school, de echte old-school liedjes dan nog. (...) Er wordt gewoon veel te hard geprobeerd om die zogeheten Vlaamse identiteit te profileren en te beschermen." (p.13)

Creatieve commentaar:

Dit is een enorm boeiend artikel. Op de eerste pagina van de Standaard Weekend wordt het aangekondigd onder de kop "De naakte waarheid over Allochtone humor". Ten eerste gaat het helemaal niet over humor, hoewel de 3 geïnterviewden en professioneel mee bezig zijn. Ten tweede doet de krant hier exact datgene wat in het interview aangeklaagd wordt. De openingsvraag en de ergernis die die oproept is veelzeggend. Het gaat hier om een gesprek met Youssef El Mousaoui, Uwamungo Cornelis en Gorcha Davidova: 3 jonge mensen van buitenlandse afkomst die het in Vlaanderen maken als stand-up comedian. Ze worden geconfronteerd met de Vlaamse "dorpsmentaliteit" die alles en iedereen in vakjes wil steken. Dat is precies wat de Standaard (of in ieder geval de interviewer) hier dus ook weer doet. Het is "wij" tegenover "zij". Ze vragen zich terecht af wie die "wij en zij" zijn. Waaruit bestaat die zogenaamde Vlaamse identiteit? Ik zou het niet weten.

Namaakstamcellen kunnen ethisch probleem verhelpen

Referentie:

De Rijck, Kim, "Namaakstamcellen kunnen ethisch probleem verhelpen", De Standaard 22.11.2007, p. W2-W3

Informatief extract:

"De onderzoekers hebben aan huidcellen vier genen toegevoegd die normaal vooral actief zijn in embryo's. De gewijzigde huidcellen gingen zich gedragen als embryonale stamcellen (DS 21 november). Embryonale cellen zijn gegeerd omdat ze uitermate veelzijding en delingskrachtig zijn en mogelijks allerlei ziekten en orgaandefecten kunnen genezen. Maar het gebruik van embryonale stamcellen is omstreden, omdat embryo's worden vernietigd bij de aanmaak ervan. ....

Het is fenomenaal dat je een volwassen cel helemaal kan omvormen naar een embryonale cel door vier genen toe te voegen", vindt Verfaille. "Voor die overgang moeten een heleboel genen worden uitgeschakeld die actief zijn in een volwassen cel, en allerlei embryonale genen moeten worden geactiveerd.' (p.2)

"De methode brengt mogelijks wel problemen met zich mee, want de versleutelde cellen zijn genetisch gewijzigd. .... Eerder onderzoek met muizen wees uit dat die methode in sommige gevallen tumoren kan doen ontstaan." (p.3)

Creatieve commentaar:

Ik vraag me af hoe zou deze nieuwe techniek ethische vraagstukken zou kunnen verhelpen? Alsof sleutelen aan volwassen cellen niet evenzeer ethisch onderzocht moet worden dan het werken met embryonale cellen. Een nieuw ethisch probleem zal gewoon het vorige vervangen.

Het artikel doet me nadenken over de afgelopen les Ken-en Wetenschapsleer waar het over "waardenvrije wetenschap" ging. Eén van de gepresenteerde stellingen was dat de objecten van natuurwetenschappen, in tegenstelling tot humane en sociale wetenschappen, nooit een waarde, zin of doel hebben. Van zodra het over technologieën gaat verschuift de focus en is er wel sprake van een zin, een waarde, een doel. Het lijkt mij een heel kunstmatige opsplitsing. In het onderzoek dat in dit artikel besproken wordt is nog lang geen sprake van (toegepaste) technologie. Toch hebben de studieobjecten wel degelijk waarde. En het gebeurt allemaal met een bepaald doel voor ogen namelijk het voorkomen/genezen van ziekten.

zaterdag 1 december 2007

Homo ludens homo ridens, en de lachende aap

Referentie:

Van Hooff, Jan, "Homo ludens, homo ridens, en de lachende aap", Antenne (2004) p. 40 - 44.

Informatief extract:

"De mens is een ‘eigen’-aardig zoogdier, zoals trouwens elke diersoort, ja elke levende soort zijn eigen geaardheid heeft. Ook onder ‘ons soort dieren’, de primaten, valt onze eigen-geaardheid bijzonder in het oog. Of dat alleen maar een gevolg is van het feit dat we het over onszelf hebben...? " (p.40)

"Maar toch, er lijken van die domeinen te zijn waarin de mens zich wezenlijk onderscheidt van zijn verwanten. Een daarvan is humor. Want wat is humor? Van Dale zegt er dit over: het is het "oog en gevoel voor vrolijk makende tegenstrijdigheden tussen voorkomen en bedoeling of betekenis van zaken, handelingen en gebeurtenissen, en de neiging het vrolijk makende in gebeurtenissen het meest te doen uitkomen". De Engelse Webster Dictionary omschrijft humor als: "the mental faculty of discovering, expressing and appreciating ludicrous or absurdly incongruous elements in ideas, situations, happenings or acts". Wel, dit lijkt een mate van relativerend bewustzijn te veronderstellen, dat we toch moeilijk aan dieren kunnen toekennen.

In een lemma over humor in het Encyclopaedisch Handboek van het Moderne Denken uit 1950 legt een zekere Dr. Proost het accent nog iets anders: "Iemand die oog heeft voor het kleine en betrekkelijke van het menselijke doen en laten is een humorist. Wij kunnen het doen der mensen met een lach en een traan bezien. Humoristisch is dus volstrekt niet: is-gelijk-aan-grappig. Veel dichter ligt de humor, als hoogste vorm van het komische, bij het tragische". Nu, dat laatste kun je aanvechten; het is maar wat je als ‘hoog’ beschouwt. In ieder geval hebben de meeste auteurs toch vooral het element van vrolijkheid, zoals zich dat uit in de lach, met humor geassocieerd, en zeker niet het element van droefheid, dat we juist met huilen verbinden. Maar goed, is ook de lach niet een uniek menselijk gedragspatroon? Het is niet zo moeilijk om in de literatuur uitspraken op te sporen in de geest van: De Mens, het enige levende wezen dat lacht." (p.40-41)

"Homo sapiens munt niet alleen uit in zijn ‘weten’, hij is ook bij uitstek de lacher, Homo ridens. De cultuurfilosoof Huizinga heeft het goed begrepen, hij was namelijk ook Homo ludens, de altijd speels blijvende aap, de humoraap." (p.44)

Creatieve commentaar:

Dat artikel gaat op zoek naar de evolutionaire oorsprong van humor en lachen. Het is echter geen biologisch maar een filosofisch onderzoek. Het is een zoeken naar de essentie van de mens. Maakt humor de mens tot mens? De mens is niet alleen het "rationele beest", hij is ook het "lachende beest".

Het axioma van Geulincx

Referentie:

Verhoeven, Cornelius, Het axioma van Geulincx, Bilthoven: Ambo, 1973, 91 p.

Informatief extract:

"Geulincx was in de nederlanden één van de meest consequente en oorspronkelijke aanhangers van Descartes. Aan het Cartesiaanse vraagstuk ontrent de wisselwerking tussen geest en lichaam gaf hij een sterk religieus gekleurde interpretatie. Hij stelt dat de bewegingen van ons lichaam niet door ons eigen ik en onze wil, maar door een goddelijke beschikking tot stand komen. Immers: wij weten niet precies, hoe wij bijvoorbeeld een arm bewegen. En dat waarvan wij niet precies weten, hoe het gebeurt, dat doen we niet zelf. Dus doet een ander het. Die ander noemt Geulincx "God"." (uit: covertekst)

Creatieve commentaar:

Verhoeven zegt dit boek te hebben geschreven vanuit een verwondering opgewekt door een raadselachtige spreuk van Geulincx. Het boekje is bijna volledig gewijd aan die ene stelling: Dat waarvan wij niet precies weten hoe het gebeurt, dat doen we niet zelf. Ze wordt ontrafeld en verschillende "details" worden bestudeerd. Wat is "doen"? Wat is "zelf"? Wat is "denken"?

Geulincx. Etude sur sa vie, sa philosophie et ses ouvrages

Referentie:

Vander Haegen, Victor, Geulincx. Etude sur sa vie, sa philosophie et ses ouvrages, Gent: Librairie Génerale de Ad. Hoste, 1886, 230 p.

Informatief extract:

"En commençant set étude, - il y a quelques années déjà, sur les conseils de M. Le Roy, notre respectable professeur de la Faculté de philosophie de Liège, - notre but avait été avant tout de rassembler les ouvrages, de Geulincx, dont plusieurs paraissaient perdus, et de faire des recherches au sujet de l'existence de ce philosophe dans les archives d'Anvers, sa ville natale, ainsi que dans les documents de l'ancienne université de Louvain, dispersés aujourd'hui dans divers dépôts de pays.

Plus tard nous avons cru devoir élargir le cercle de notre travail. Ayant sous les yeux l'oeuvre complête de Geulincx, nous avons essayé de réunir en une synthèse l'ensemble de ses principes et de fixer la place que doit occuper son nom dans l'histoire de la philsophie cartésienne.

La claire intelligence des écrits de Geulincx exigeait d'autre part qu'on fit revivre l'auteur dans la milieu où il avait vécu et qu'on recherchât avec soin les influences diverses qui avaient pu contribuer à former ses convictions philosophiques et religieuses.

Nos Geulingiana comprennent, outre les notices biographiques et des reseignements relatifs a l'histoire des livres de notre philosphe, les jugements, toujours si précieux a recueillir, des contemporains et successeure immédiats.

Puissions-nous avoir réussi à propaer l'étude d'un penseur éminent, presque inconnu dans son pays d'origine, mais apprécié en Allemagne, - cette commune patrie de tout les philosophes." (p. I-II)

Creatieve commentaar:

"Presque inconnu dans son pays d'origine". Ik had tot voor kort, nog nooit van Arnold Geulincx gehoord. Dit boek lijkt een eerbetoon aan de filosoof. De titel en de inleiding beloven een beter inzicht in wie de man was en hoe/wat hij dacht.

The Philosopher’s Autobiography: A Qualitative Study - Een boekbespreking

Referentie:

Gerbers, Will, recensie van: Schuster, Shomit C., The Philosopher’s Autobiography: A Qualitative Study, Westport Connecticut-London: Praeger Publishers, 2003, 256 p., in Filosofie 15, (2005-2006) 6, p. 58-60

Informatief extract:

"De Engelse filosoof David Hume biedt in zijn boek My Own Life zijn verontschuldigingen aan zijn lezers aan. Hij is van mening dat een omvangrijke autobiografie getuigt van ijdelheid van de schrijver. Volgens hem moet een autobiografie zo kort mogelijk zijn. Gelukkig heeft niet elke filosoof zijn raad opgevolgd, anders zou dit boek niet zijn geschreven, of er in ieder geval beslist anders hebben uitgezien.
Nadat in 1999 Dr. Schuster’s Philosophy Practice: An Alternative to Counseling and Psychotherapy (vertaling in 2001) uitkwam, zo is nu haar boek The Philosopher’s Autobiography: A Qualitative Study in 2003 uitgekomen. Het boek is gebaseerd op haar dissertatie die ze tussen 1990 en 1997 schreef en waarop ze aan de Hebreeuwse universiteit promoveerde.
Ze laat de filosofie en de autobiografie elkaar ontmoeten en gaat in op de speciale problemen die deze ontmoeting met zich meebrengt. Ze biedt een alternatief voor de Freudiaanse benadering en ze beschrijft een filosofisch-psychologische benadering, waarbij ze zich door R.D. Laing en anderen laat beïnvloeden. Deze benadering geeft ruimte aan de beslissingen en de veranderingen in het persoonlijke bestaan.
In drie lange hoofdstukken behandelt Schuster de autobiografische geschriften van Augustinus, Rousseau en Sartre. Op boeiende wijze brengt ze deze personen tot leven. Van Sartre laat ze een andere kant zien dan de extreme existentialist en individualist waaronder hij de laatste decennia van zijn leven bekend was.
Haar boek is het eerste boek dat geheel gewijd is aan het onderwerp van de filosofische autobiografie, een aparte vorm van de autobiografie die eigenlijk pas sinds de laatste eeuw als een aparte vorm is onderscheiden. Als eerste werd de term gebruikt door William C. Spengeman in zijn The Form of Autobiography: Episodes in the History of a Literary Genre (1980). Karl Jaspers was de eerste filosoof die zijn autobiografie de titel Philosophical Autobiography meegaf.
Schuster stelt dat een filosoof die serieus betrokken is in zijn leven als denker, bij het schrijven over zijn leven hoogstwaarschijnlijk een filosofische autobiografie schrijft, omdat filosofie en de wijze van leven en schrijven van de filosoof onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
In dit boek neemt Schuster een lijst op van vele filosofen en hun autobiografische werk, van Abelardus, via Augustinus, Einstein tot aan Morton G.White. Alleen al vanwege deze lijst is het hebben van dit boek al de moeite waard. Het laat bovendien zien dat schrijven over je eigen leven wijdverbreid was bij filosofen van verschillende tradities en nationaliteiten. Zelf betreurt ze dat er geen boeken op de lijst staan van vroege en middeleeuwse joodse filosofen, waarschijnlijk omdat het vertellen over jezelf en verafgoding in die tijd blijkbaar als synoniem gezien werden. " (p.58)

Creatieve commentaar:

Schuster onderzoekt waarom sommige autobiografiën van filosofen gezien worden als filosofisch werk en andere niet. Volgens haar kan een autobiografie in ieder geval helpen om (het denken van) een filosoof te begrijpen. Ik kan me moeilijk voorstellen dat een filosoof een andere dàn een filosofische autobiografie kan schrijven. Een niet-filosofische biografie lijkt mij een opsomming van feiten en gebeurtenissen. Maar je mag toch veronderstellen dat de filosoof reflecteert over zijn/haar leven (is het anders wel een filosoof?) en dat dan ook weer wil geven in zijn/haar autobiografie.