zaterdag 1 december 2007

The Philosopher’s Autobiography: A Qualitative Study - Een boekbespreking

Referentie:

Gerbers, Will, recensie van: Schuster, Shomit C., The Philosopher’s Autobiography: A Qualitative Study, Westport Connecticut-London: Praeger Publishers, 2003, 256 p., in Filosofie 15, (2005-2006) 6, p. 58-60

Informatief extract:

"De Engelse filosoof David Hume biedt in zijn boek My Own Life zijn verontschuldigingen aan zijn lezers aan. Hij is van mening dat een omvangrijke autobiografie getuigt van ijdelheid van de schrijver. Volgens hem moet een autobiografie zo kort mogelijk zijn. Gelukkig heeft niet elke filosoof zijn raad opgevolgd, anders zou dit boek niet zijn geschreven, of er in ieder geval beslist anders hebben uitgezien.
Nadat in 1999 Dr. Schuster’s Philosophy Practice: An Alternative to Counseling and Psychotherapy (vertaling in 2001) uitkwam, zo is nu haar boek The Philosopher’s Autobiography: A Qualitative Study in 2003 uitgekomen. Het boek is gebaseerd op haar dissertatie die ze tussen 1990 en 1997 schreef en waarop ze aan de Hebreeuwse universiteit promoveerde.
Ze laat de filosofie en de autobiografie elkaar ontmoeten en gaat in op de speciale problemen die deze ontmoeting met zich meebrengt. Ze biedt een alternatief voor de Freudiaanse benadering en ze beschrijft een filosofisch-psychologische benadering, waarbij ze zich door R.D. Laing en anderen laat beïnvloeden. Deze benadering geeft ruimte aan de beslissingen en de veranderingen in het persoonlijke bestaan.
In drie lange hoofdstukken behandelt Schuster de autobiografische geschriften van Augustinus, Rousseau en Sartre. Op boeiende wijze brengt ze deze personen tot leven. Van Sartre laat ze een andere kant zien dan de extreme existentialist en individualist waaronder hij de laatste decennia van zijn leven bekend was.
Haar boek is het eerste boek dat geheel gewijd is aan het onderwerp van de filosofische autobiografie, een aparte vorm van de autobiografie die eigenlijk pas sinds de laatste eeuw als een aparte vorm is onderscheiden. Als eerste werd de term gebruikt door William C. Spengeman in zijn The Form of Autobiography: Episodes in the History of a Literary Genre (1980). Karl Jaspers was de eerste filosoof die zijn autobiografie de titel Philosophical Autobiography meegaf.
Schuster stelt dat een filosoof die serieus betrokken is in zijn leven als denker, bij het schrijven over zijn leven hoogstwaarschijnlijk een filosofische autobiografie schrijft, omdat filosofie en de wijze van leven en schrijven van de filosoof onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
In dit boek neemt Schuster een lijst op van vele filosofen en hun autobiografische werk, van Abelardus, via Augustinus, Einstein tot aan Morton G.White. Alleen al vanwege deze lijst is het hebben van dit boek al de moeite waard. Het laat bovendien zien dat schrijven over je eigen leven wijdverbreid was bij filosofen van verschillende tradities en nationaliteiten. Zelf betreurt ze dat er geen boeken op de lijst staan van vroege en middeleeuwse joodse filosofen, waarschijnlijk omdat het vertellen over jezelf en verafgoding in die tijd blijkbaar als synoniem gezien werden. " (p.58)

Creatieve commentaar:

Schuster onderzoekt waarom sommige autobiografiën van filosofen gezien worden als filosofisch werk en andere niet. Volgens haar kan een autobiografie in ieder geval helpen om (het denken van) een filosoof te begrijpen. Ik kan me moeilijk voorstellen dat een filosoof een andere dàn een filosofische autobiografie kan schrijven. Een niet-filosofische biografie lijkt mij een opsomming van feiten en gebeurtenissen. Maar je mag toch veronderstellen dat de filosoof reflecteert over zijn/haar leven (is het anders wel een filosoof?) en dat dan ook weer wil geven in zijn/haar autobiografie.

Geen opmerkingen: